De zee rolde zachtjes tegen het strand. Haar ademhaling was traag en ritmisch, een zucht die nooit helemaal verstomde. Het water glansde in het gouden licht van de zon die elke ochtend haar eerste aanraking met een tedere liefde begroette. De zon verwarmde haar golven, maar nooit genoeg om haar dieper gelegen geheimen te bereiken. Zijn liefde was vluchtig, altijd in beweging. De zee voelde de warmte door haar oppervlak trekken. Een passie die nooit compleet vervuld werd, ongrijpbaar.
Haar verlangen was een stille roep, een roep die niemand hoorde behalve de horizon. Ze wilde de zon vasthouden, maar de zon was een minnaar die altijd naar de verte vluchtte, achter de bergen, naar een ander deel van de wereld. De zee kermde zacht. Haar golven sloegen tegen de rotsen, een poging om haar pijn te verbergen. Het was een ritueel, een constante dans van verlangen en verlatenheid.
Maar dan kwam de maan, als een stille belofte in de duisternis. De maan was anders. Hij was kalm, geduldig, zijn licht zacht en koud. De maan trok de zee naar zich toe, met een tedere, stille kracht die haar diepste hoeken raakte. De zee voelde zijn invloed in haar getijden, haar lichaam volgde zijn verlangens. Het was geen plotselinge storm, geen vurige passie zoals de zon, maar een kalme, eeuwige omarming.

Zijn licht was niet fel, maar dichtbij. Hij was hier. De zee voelde de maan in haar diepten. Zijn geduldige aanwezigheid was een belofte van eeuwigheid, een fluistering in de nacht die haar dromen vormde. De zee antwoordde met een diepe zucht, haar golven langzaam rijdend onder de maan, haar liefde onuitgesproken maar sterk, een liefde die geen woorden nodig had.
En zo bleef ze gevangen: de zon die haar verliet en de maan die haar vasthield. Haar hart klopte in het ritme van hun ontmoetingen. Ze was de zee, verlangend en bewegend, altijd in de armen van haar minnaars.