In een afgelegen vallei, omringd door glooiende heuvels en diepe bossen, leefde een groep kleurrijke wezens die bekend stonden als de Vallei-kinderen. Elk wezen had zijn eigen unieke kleur, die hen krachten gaf die in harmonie waren met de natuur. De gele wezens hadden de gave om zonneschijn op te roepen, de groene wezens lieten planten groeien, en de oranje wezens konden warmte verspreiden op koude dagen. Samen leefden ze in harmonie, totdat op een dag hun magische balans werd verstoord.Op een heldere ochtend werd de lucht donkerder en begon de wind te loeien. De blauwe wezens, die het water beheersten, voelden dat er een vreemde energie vanuit het diepste deel van het bos naar hen toe trok. Een oude, kastanjebruine geest, die lang geleden in slaap was gevallen, was ontwaakt. Hij had zich jarenlang gevoed met de kleuren van de vallei en verlangde nu naar meer. Langzaam maar zeker begon hij de kleuren van de Vallei-kinderen te absorberen, en zonder hun kleuren verloren ze hun krachten.