een ode aan Corylus avellana
Je komt haar steeds weer tegen,
in het stille achterland van je dromen.
Ze staat daar, niet groots, niet luid,
maar stevig, aandachtig,
met iets ouds in haar energie
dat jou aanraakt zonder woorden.
In de lente draagt ze een waas van pril groen,
nieuw leven dat zich niet opdringt.
Zo begin jij ook vaak, zacht en stil,
tot het idee ineens kleur krijgt
en jij het de wereld in weeft.
Zomers spreidt ze haar takken,
breed en zonder haast.
Er hangt iets rijk in de lucht,
zoals bij jou wanneer alles stroomt:
de kinderen die maken, de vrouwen die ontwaken,
jouw creativiteit die ruimte geeft zonder grenzen.
De herfst brengt warmte.
Dieprood, koper, kastanjebruin.
De bladeren vallen niet,
ze worden vrijgelaten.
Ook jij laat los wanneer je voelt
dat iets zijn tijd heeft gehad,
met zachtheid, zonder spijt.
En dan, in de winter,
staat ze daar kaal, maar niet leeg.
Er zit leven in haar stilzijn,
een soort weten dat jij ook in je draagt.
Je hoeft niet altijd te creëren om iets te zijn.
Soms is het genoeg om te ademen,
te dromen, te rusten in wie je bent.
Misschien komt de hazelaar daarom steeds weer terug.
Niet om je iets te leren, maar om je te herinneren
aan wat je allang weet: je bent heel.