de lichtdragers in een wereld die hun glans niet kon verdragen
Ze kwamen met handen vol maanlicht,
ogen die sterren bewaarden
en harten die wisten
dat de aarde sprak in fluisteringen.
Ze droegen de vonk van het begin,
kleurden donker met hoop,
zetten vuur in stilte
en weefden kracht in elke adem.
Maar de wereld, blind van angst,
keek niet naar hun glans.
Ze vreesde het spiegelend licht
dat de waarheid liet zien.
Dus noemden ze hen heksen,
verbranden ze namen en stemmen,
maar nooit de vlam zelf,
want licht laat zich niet doven.
En wie goed luistert,
hoort nog steeds hun zingen
in het ruisen van de bomen,
in de warmte van een kaars,
in de kracht van vrouwen
die niet vergeten zijn wie ze zijn.